In de tuin van een gekkenhuis ontmoette ik een jongeling met een bleek gezicht, lieflijk en vol verwondering.
Ik ging naast hem op de bank zitten en vroeg: “Waarom bent u hier?”
Hij keek mij in opperste verbazing aan en zei: “Hoewel het een onbetamelijke vraag is, zal ik haar toch beantwoorden.
Mijn vader wilde mij maken tot een duplicaat van zichzelf en dat wilde mijn oom ook. Mijn moeder wilde dat ik het evenbeeld was van haar roemruchte vader. Mijn zuster placht mij haar zeevarende echtgenoot voor te houden als het volmaakte, navolging verdienende voorbeeld. Mijn broer vindt dat ik net als hij moet zijn, een uitmuntend atleet.
Mijn leermeesters – de doctor in de filosofie, de muziekleraar en de leraar in de logica – waren eveneens vastbesloten:
een ieder wilde slechts dat ik de weerkaatsing was van hun eigen gezicht in de spiegel. Daarom ben ik hierheen gekomen.
Ik vind het hier gezonder. Ik kan nu tenminste mezelf zijn.”