Over zaaien, geduld en oogsten.
Na de oogst was er een graankorrel blijven liggen op het veld.
Hij wachtte op de regen. Die zou de droge grond om hem heen modderig maken en dan kon hij er in wegzakken, wortels maken en gaan groeien.
Maar, er kwam een mier. Ze zag de graankorrel. Met veel moeite hees ze hem op haar rug en begon aan de lange weg naar haar mierenhoop. Het viel niet mee.
De graankorrel op haar kleine lijf leek alsmaar zwaarder en zwaarder te worden. “Waarom sjouw je toch zo met me?
Waarom leg je me niet neer?” vroeg de graankorrel. De mier hijgde: “Als ik je niet meeneem, hebben we minder eten voor de winter. Ik woon met heel veel andere mieren samen. En ieder van ons moet daarom genoeg voedsel naar de voorraadkamer slepen.”
“Maar ik ben niet gemaakt om zo maar opgegeten te worden!” zei de graankorrel. “Ik ben een zaadje, vol leven. Ik ben er om uit te groeien tot een nieuwe, grote graanplant. Luister naar me en laten we samen iets afspreken.”
De mier was blij, dat ze even kon uitrusten. Ze legde de graankorrel neer en vroeg: “Wat wil je dan met me afspreken?”
De graankorrel zei: “Wanneer je me hier op de akker laat liggen, in plaats van me mee te slepen naar je nest, dan zal ik je honderd graankorrels schenken voor je voorraadkamer!”
De mier dacht na. Honderd graankorrels in ruil voor maar één korrel? Dat was een wonder!
“Hoe gaat dat dan?” vroeg ze. “Dat is een geheim,” antwoordde de graankorrel.
“Dat is een geheim van het leven. Graaf nu een klein kuiltje in de grond, stop me daar in en kom over een jaar terug.”
Er ging een jaar voorbij. De mier keerde terug. En de graankorrel?
Ze kon haar ogen niet geloven want de mier had zich aan de afspraak gehouden, want op het plekje stond een grote plant, vol graankorrels!